Inhoud

De Goede Herder

Uit een homilie van de H. Paus Gregorius de Grote

Ik ben de Goede Herder

‘Ik ben de goede herder. Ik ken – dat wil zeggen: Ik bemin – mijn schapen en mijn schapen kennen Mij’ (Joh. 10,10). Het is alsof de Heer openlijk zegt: zij die Mij beminnen, volgen Mij. Want wie de waarheid niet liefheeft, kent de waarheid nog niet. Broeders en zusters, gij hebt gehoord van het gevaar dat ons bedreigt: denkt bij deze woorden van de Heer nu ook aan het gevaar dat er bestaat voor u. Ziet of gij zijn schapen zijt, of gij Hem kent, of gij weet hebt van het licht der waarheid. Ik bedoel: weten of kennen, niet door geloof maar door liefde, weten of kennen, niet door gelovig te aanvaarden, maar door handelend op te treden. Want dezelfde die hier aan het woord is, de evangelist Johannes, getuigt elders: ‘Wie zegt dat hij God kent, maar zich niet stoort aan zijn geboden, is een leugenaar’(Joh.2,4).

Daarom voegt de Heer in dit evangelie er onmiddellijk aan toe: ‘Zoals de Vader Mij kent en Ik de Vader ken. Ik geef mijn leven voor mijn schapen’(I Joh. 10,15). Daarom voegt de Heer in dit evangelie er onmiddellijk aan toe: ‘Zoals de Vader Mij kent en Ik de Vader ken. Ik geef mijn leven voor mijn schapen. Dat wil zeggen: door de liefde die Mij ertoe brengt voor mijn schapen te sterven, toon Ik hoezeer Ik de Vader bemin.

Weide vinden

Nogmaals spreekt de Heer over deze schapen als Hij zegt: ‘Mijn schapen luisteren naar mijn stem en Ik ken ze en zij volgen Mij. Ik geef hun eeuwig leven’(Joh.10,27-28). Voor hen geldt wat Hij kort tevoren heeft gezegd: ‘Als iemand door Mij binnengaat, zal hij worden gered: hij zal in- en uitgaan en weide vinden’ (Joh.10,9). Hij zal ingaan tot het geloof, maar hij zal vandaar uitgaan tot de aanschouwing, want zijn geloven zal overgaan in zien; hij zal weide vinden, als hij mag aanzitten aan het eeuwig gastmaal.

Zijn schapen vinden dus de weide, want wie Hem in alle eenvoud volgt, vindt zijn voedsel in het eeuwig groene land. Wat is nu de weide van die schapen anders dan het innerlijk genot van het altijd groene paradijs? De weide van de uitverkorenen is immers het altijd aanwezige aanschijn van God: dit mag men onafgebroken aanschouwen en zo wordt de geest zonder ophouden verzadigd met voedsel van eeuwig leven.

H. Thomas van Aquino leert

De Heer heeft gezegd: ‘Ik ben de goede herder’(Joh.10,11). Het is duidelijk dat de benaming ‘herder’ aan Christus toekomt. Want evenals een herder zijn kudde hoedt en weidt, zo sterkt Christus zijn volgelingen met geestelijk voedsel, ja met zijn eigen lichaam en bloed. Daarom schrijft de apostel Petrus: ‘Gij waart verdwaald als schapen, maar nu zijt ge bekeerd tot de herder en behoeder van uw zielen’(1 Petr.2,25). En hier is ook het woord van Jesaja van toepassing: ‘Hij weidt zijn kudde als een herder’(Jes.40,11). Om zich te onderscheiden van de slechte herder en de dief, verklaart de Heer: ‘Ik ben de goede herder’. Zoals er immers sprake is van een goede krijgsman wanneer deze zijn taak als strijder goed vervult, zo is Christus een goede herder, omdat Hij zich geheel en al wijdt aan zijn opdracht.

Ik ben de deur

Eerder heeft Hij gezegd dat de herder door de deur binnengaat en dat Hijzelf de deur is; Hij door zichzelf binnengaat. Dit is inderdaad het geval, want Hij getuigt van zichzelf dat Hij de Vader kent. Maar wij gaan door Hem binnen en bereiken door Hem het eeuwig geluk. Let wel: niemand anders dan Hij is de deur, want niemand anders is het ware licht. Wij kunnen slechts deelhebben aan dit licht. Zo staat er van Johannes de Doper geschreven: ‘Niet hij was het licht, maar hij moest getuigen van het licht’ (Joh.1,8). Van Christus echter wordt gezegd dat Hij het ware licht is dat iedere mens verlicht (vgl. Joh.1,9). Om deze reden kan niemand van zichzelf zeggen dat hij de deur is; deze benaming heeft Christus zichzelf voorbehouden.

Ik geef Mijn leven voor Mijn schapen

De opdracht van de goede herder is liefde. Daarom zegt de Heer: ‘De goede herder geeft zijn leven voor zijn schapen’ (Joh.10,11). Want – vergeten we het niet – het onderscheid tussen de goede en de slechte herder ligt hierin dat de een bezorgd is voor het welzijn van zijn kudde, terwijl de ander alleen aan zijn eigen belangen denkt. \op dit verschil duidt Ezechiël, als hij zegt: ‘Wee de herders van Israël die zichzelf weiden! Moeten de herders hun schapen niet weiden? ’ (Ez.34,2).

‘De goede herder geeft zijn leven voor zijn schapen’ (Joh.10,11). Door dit leven op te offeren voor het heil van zijn kudde stelt hij een daad van gezag en van liefde. Christus heeft ons het voorbeeld gegeven: ‘Wat liefde is, hebben wij geleerd van Christus: Hij heeft zijn leven voor ons gegeven. Dus zijn ook wij verplicht ons leven te geven voor onze naaste’ (Joh.3,16).

* Terug