Je bent hier: start » allerzielen

Dit is een oude revisie van het document!


Allerzielen

Uit: Van hart tot hart door P. Gabriel O.C.D.

Gemeenschap der Heiligen

In de maand november wil onze goede Moeder, de H.Kerk, haar kinderen, die nog in het louteringsoord moeten lijden, ter hulp snellen. Uit al haar krachten spreekt zij voorhen ten beste bij de Heer, haar bruidegom Christus, opdat zij zo gauw mogelijk zich bij het koor der uitverkorenen in de hemel zouden mogen aansluiten.

Met Allerheiligen beschouwden wij de glorie der zegepralende Kerk en wij hebben haar voorspraak ingeroepen. In deze maand richt onze beschouwing zich op het boetelijden van de lijdende en aan een pijnlijke loutering prijsgegeven Kerk; en aan een pijnlijke loutering prijsgegeven Kerk; en voor haar verzoeken wij om goddelijke hulp: ‘Schenk hun, o Heer, de eeuwige rust’.

Het is het dogma van de gemeenschap der heiligen, dat hier ten volle werkelijkheid is: de zegepralende Kerk spreekt voor ons, de strijdende Kerk, ten beste; en wij op onze beurt, snellen de lijdende Kerk ter hulp. De dood heeft ons geliefde mensen ontrukt en toch kan er geen volledige scheiding bestaan. De band der liefde gaat immers door met ons allen te verenigen; in één omarming sluit hij aarde, hemel en vagevuur aaneen. Deze drie oevers worden overstroomd door een broederlijke hulpverlening, die aan de liefde ontspruit en de triomf dezer liefde in de gemeenschappelijke glorie van het paradijs tot doel heeft.

Allerzielen

De liturgie van Allerzielen is door droefheid gekenmerkt; het is echter niet de droefheid van hen ‘die geen hoop hebben’ (1 Tessaloniki 4,13), want zij wordt overstraald door het geloof aan de zalige opstanding, aan het eeuwig geluk dat op ons wacht. De evangelieteksten voor de missen der overledenen spreken ons juist van deze troostende waarheid op hoogst gezaghebbende wijze. Zij herhalen immers de woorden van Jezus zelf: “Dit is de wil van Hem die mij gezonden heeft, dat ik niets van wat Hij Mij gegeven heeft verloren laat gaan, maar het doe opstaan op de laatste dag”(Johannes 6,39). Is er wel een belofte, die troostvoller is dan deze?

Jezus toont zich als de goede herder, die geen enkel van zijn schapen wil verliezen en geen enkel middel ongebruikt laat om ze allen in veiligheid te brengen. Het is als een antwoord op deze milde belofte van Jezus, dat de Kerk in dankbaarheid en geestdriftig zingt: “Voor uw gelovigen, Heer, wordt het leven veranderd, maar niet weggenomen; en na de afbraak van het huis, waarin wij op aarde leefden, verwerven we een eeuwige woning in de hemel” (Prefatie). De dood is voor de christenmens geen onverbiddelijk einde, maar veeleer een poort die wijd geopend staat op de eeuwigheid en toegang tot het eeuwig leven verleent.

Dood: de geboorte tot het eeuwig leven

Allerzielen doet ons nadenken, niet enkel over de dood van onze geliefden, maar ook over de onze. De dood is een straf; daarom gaat zij ook van smart, vrees, afschrik vergezeld. Zelfs de heiligen hebben dit ondervonden en Jezus heeft het eveneens willen ervaren. Doch de Kerk houdt ons die schriftuurplaatsen voor ogen welke het best geschikt zijn om ons moed in te spreken: “Zalig de doden die in de Heer sterven. Ja waarlijk, zegt de Geest, laat hen rusten van de moeiten van hun arbeid, want hun werken vergezellen hen”(Apocalyps 14,13).

Het leven van het lichaam sterft; wat menselijk en aards is sterft, maar het leven van de geest blijft; de goede werken welke iemand heeft volbracht, vergaan niet. Zij zijn het enig reisgoed dat de ziel mag meenemen, als zijvoor de grote overtocht staat en waardoor de dood kostbaar is; “Kostbaar is in Gods ogen de tijd de dood van zijn heiligen”. Deze dood wordt terecht hun geboortedag genoemd. Het is de dag van hun geboorte tot het eeuwig leven. Hoe wensen wij eens te stereven?

Plaats van loutering

O zeker, wij wensen dat onze dood onze geboortedag is, die ons binnenleidt in de zalige aanschouwing Gods, de dag die ons tot het onvergankelijk leven verwekt van de hemelse liefde.

Doch, terwijl de Kerk ons tot bidden voor de afgestorven gelovigen oproept, herinnert de liturgie ons eraan, dat er tussen dood en gelukzaligheid een plaats van loutering bestaat. Onze werken vergezellen ons, maar helaas het zijn niet alle goede werken, en zijn ze nog goed, ze zijn daarom niet vrij van elke onvolmaaktheid en van elk gebrek. Het is voor de ziel een noodwendigheid van al haar vlekken gereinigd te worden vooraleer zij tot de aanschouwing Gods kan worden toegelaten.

Indien wij volmaakt getrouw waren aan de genade dan was het vagevuur niet nodig. God neemt het op zich reeds hier op aarde diegenen te louteren die zich helemaal aan Hem geven, en Hem laten begaan om hen naar zijn welbehagen te bewerken en te vormen.

Loutering op aarde

Daarbij komt nog dit, dat men in het vagevuur lijdt zonder in liefde toe te nemen. Daartegenover heeft de loutering, welke hier op aarde gebeurt, het groot voordeel verdienstelijk te zijn. Zij vermeerdert in ons de genade en de liefde. Zij maakt het ons daardoor mogelijk God gedurende de hele eeuwigheid meer te beminnen. Daarom zouden we moeten verlangen reeds in dit leven gelouterd te moeten worden.

Doch laten we ons maar niets inbeelden: ook op aarde is er veel en groot lijden nodig om volledig gelouterd te worden. Indien wij nu niet edelmoedig zijn in het lijden, indien we niet bereid zijn het naakte lijden aan te nemen, zoals Jezus het op zijn kruis heeft doorstaan, dan kan het niet anders of onze loutering moet in het vagevuur voltooid worden.

De gedachte aan deze plaats van uitboeting moge ons ijverig maken in het gebed voor de zielen der gestorvenen. Zij moge ons ook moedig maken in het doorstaan van het lijden om onze eigen zondeschulden uit te boeten.

Slotgebed

Heer, gewaardig U mij de liefde te schenken ten minste vooraleer ik sterf. Het zal voor mij op ’t ogenblik van mijn dood een grote troost zijn als ik mag denken: ik zal worden geoordeeld door Hem die ik boven alles heb bemind. Dan zal ik vol vertrouwen voor U verschijnen al is het dan nog met de last van mijn schulden. Ik weet dat het niet naar een vreemd land is dat ik zal heengaan maar naar mijn vaderland, naar uw rijk, o Heer, die ik zozeer bemin en die ook mij bemint. Hoe zoet zal de dood zijn, o mijn God, voor iemand die zijn zonden heeft uitgeboet en niet naar het vagevuur hoeft te gaan. Reeds hier zal hij de heerlijkheid van de hemel beginnen te genieten, zonder vrees in zijn gemoed en in volkomen vrede. Amen (Theresia van Jezus)