Dit is een oude revisie van het document!


Jouw H. Engelbewaarder beschermt je!

Het indrukwekkende woord “bescherming” houdt werkelijk verbazingwekkend grote en schone dingen in waartoe wij mensen in staat zijn doordat wij naar GODs beeld geschapen zijn. Het is onze plicht en opdracht om “hoeders van onze broeders” te zijn. 1)

Wij zijn geschrokken en verontwaardigd over de broedermoord door Kain. Door deze misdaad tegen zijn broer Abel heeft hij juist deze verplichting zelfs voor GOD op een oneerbiedige manier, uitdagend en opstandig ontkent en wij denken met ontzetting: hij heeft de liefde tot zijn broer uit afgunst totaal verloren. Dat verwijderde hem van Abel. 2) Wie niet liefheeft, verandert het behoeden en beschermen in het tegenovergestelde. Kain meent zelfs, de andere mens – hier zelfs zijn eigen broer – gaat hem in zijn levenslot niets aan.

Wat is dit toch voor zelfbedrog? Met deze armzalige uitvlucht wil hij zich uit zijn boze daad losmaken. Dat gaat hem niet lukken! Op geen manier! Het moet niet meteen zo verschrikkelijk eindigen zoals aan het begin van de mensengeschiedenis, maar het gebrek aan liefde, de liefdeloosheid, vormen tenminste fatale gevaren om gevoelloos en onverschillig te worden in denken en handelen zodra het om de “broeder”, om de naaste gaat.

Wanneer wij ons thema eens van de goede kant willen bekijken, staat intuïtief ons allen de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan voor ogen die JEZUS ons heeft verteld. In het Heilige jaar van de GODdelijke barmhartigheid interesseert ons deze barmhartige man uit Samaria, die zo vol medelijden is, ten zeerste. 3) De beide anderen, priester en leviet, door hun hoge ambt verplicht tot liefde, maken door hun onverschilligheid een vreselijk deprimeren-de indruk. Dat uitgerekend zij, op deze gevaarlijke weg van Jeruzalem naar Jericho, die vol ravijnen is, bewust en opzettelijk de andere kant opkijken – en daar ligt hij voor hen, door rovers overvallen, uitgeplunderd en zwaar verwond – dat is toch onvoorstelbaar! Zonder een slecht geweten te krijgen laten ze hem daar hulpeloos liggen, zonder middelen, uitgeleverd aan alle andere gevaren, de dood uitgeleverd…

Als toen niet toch nog een andere, vreemde man kwam, die als Samaritaan niet zo op de hoogte was van de uiterlijke vervulling van de wet, maar die de echte vervulling van de wet van de liefde in het oog had gehouden. Daarom kijkt hij geen andere kant op. Hij wil zijn weg voor zo een nood onderbreken en veranderen. Vol medelijden ziet hij naar de verwonde, staat hem bij en helpt hem bovenmate onzelfzuchtig en met een groot hart.

De Engelbewaarder, mijn “naaste”?

St. Augustinus schrijft in het eerste boek “Over de christelijke leer” aansluitend aan zijn overwegingen over de liefde tot GOD en de naasten: “In deze samenhang dringt zich een vraag aan ons op met betrekking tot de Engelen: Of deze twee geboden ook de liefde tot de Engelen insluit. Dat is geen onverstandige vraag. Want dat Degene, Die de naastenliefde heeft aanbevolen, geen enkele mens buitensluit, zegt de Heer in het Evangelie zelf en ook de Apostel Paulus. De Schriftgeleerde, aan wie CHRISTUS deze twee geboden heeft voorgehouden en gezegd had, dat heel de wet en de profeten daaraan hangt, vroeg Hem namelijk: “ En wie is dan mijn naaste?” 4)

CHRISTUS stelde hem toen een mens voor, die op reis van Jeruzalem naar Jericho onderweg overvallen werd door straatrovers, door hen zwaar verwond en half dood achtergelaten werd. Nu liet de Heer de Schriftgeleerde zien dat de naaste van deze overvallen man slechts diegene was, die b a r m h a r t i g was tegenover deze man die verkwikking en genezing nodig had. Dat moest degene die de vraag stelde, zelf toegeven. De Heer zei tegen hem: “ Ga heen en doe evenzo!” Zodat wij zouden inzien dat diegene onze naaste is, aan wie wij een dienst van barmhartigheid zouden moeten bewijzen, zo gauw hij deze nodig heeft.

Daaruit kunnen we tevens concluderen dat ook diegene onze naaste is, die ook aan ons zo een dienst moet bewijzen. Want de naam ‘naaste’ bedoelt iemand werkelijk na-bij zijn, en slechts diegene die men werkelijk heel nabij staat, aan die kan men naaste zijn. Maar wie ziet niet in dat niemand, zonder uitzondering, een dienst van barmhartigheid geweigerd mag worden? Want deze plicht geldt zelfs ook de vijanden, omdat de Heer zegt: “Bemint u vijanden! Doet goed aan degenen die u haten!” 5)

Dienaren van GODs barmhartigheid

“Dus ieder aan wie een werk van barmhartigheid verricht wordt, en ook degene die dit werk beoefent, wordt terecht onze naaste genoemd. Maar dan is het ook duidelijk dat in het gebod van de naastenliefde o o k de H. Engelen zijn opgenomen. Want door hen worden zeer grote werken van barmhartigheid aan ons bewezen, wat uit vele plaatsen in de Heilige Schrift duidelijk te zien is. Om deze reden wilde zelfs GOD, onze Heer, onze naaste genoemd worden. Want de Heer JEZUS CHRISTUS noemt Zichzelf die barmhartige Samaritaan die degene te hulp kwam die half dood aan de kant van de weg lag, door de rovers verwond en achter gelaten.

Omdat echter het wezen van GOD voortreffelijker is en verheven boven onze natuur, daarom is er een verschil tussen het gebod van de liefde tot GOD en dat van de naastenliefde. GOD betoont ons namelijk barmhartigheid vanwege zijn eigen goedheid, wij mensen echter betonen elkaar barmhartigheid vanwege Zijn goedheid.” 6)

GOD erbarmt zich over ons, opdat wij Hem een keer in de eeuwige zalige aanschouwing van aangezicht tot aangezicht kunnen genieten en be-minnen. Wij echter erbarmen ons over elkaar – omwille van hetzelfde doel! Onze H. Engelbewaarder is ons door de Drievuldige GOD bescher-mend aan onze zijde geplaatst als een uitstekende reisgezel, als dienaar van Zijn barmhartigheid. Hij is “naaste” voor ons, zoals de barmhartige Samaritaan voor de arme mens die onder de rovers gevallen was “naaste” was. Hij is onze voortdurende, trouwe hulp.

Onophoudelijk, trouw, niet te verwarren, richt hij ons op ons eeuwig doel. Wij ontvangen steeds meer en grotere weldaden van hem en door hem dan wij hem ooit van onze kant uit als onze “naaste” uit liefde zouden kunnen geven. Eerbiedige dankbaarheid tegenover hem is een van de geringste plichten van onze naastenliefde. – “Mijn Engelbewaarder, mijn naaste, uw oog rust op mij. Ik grijp uw helpende hand, leid mij naar JEZUS! Ik dank u!”

“Zo laat ons dus GODs Engelen innig liefhebben. Zij zullen ja eens onze mede erfgenamen zijn. Intussen zijn zij onze leiders en beschermers, door de Vader gezonden en voor ons bestemd. Zij zijn trouw, zij zijn verstandig en machtig. Wat zouden wij vrezen? Laten wij hen trouw volgen: en wij zullen in GODs bescherming wandelen.” 7)

Werken van barmhartigheid als Engelbewaarderdienst

Wij staan in het jaar van barmhartigheid, waarin de Kerk ons uitnodigt om op een bijzondere wijze GODs barmhartigheid te vereren en te ervaren. JEZUS heeft de barmhartigheid met een zaligspreking gekroond toen Hij zijn leerlingen beloofde: “ Zalig de barmhartigen, want zij zul-len barmhartigheid verkrijgen.” 8) Diegenen dus, die barmhartig zijn, wordt de barmhartigheid beloofd, en daarmee wordt aangeduid dat wij niet alleen moeten vragen om de barmhartigheid, maar deze ook moeten geven. GOD wil eerst onze barmhartigheid zien en in die mate als wij ze uitdelen, zullen wij ze ook ontvangen.

Het is een Engelbewaarderdienst als wij daadwerkelijk helpen, omdat de nood van de anderen ons ter harte gaat. Denken wij terug aan onze eigen noden. Hoe blij zijn we allen zeker al eens geweest, toen ons in moeilijke tijden iemand heeft bijgestaan en tijd voor ons heeft gemaakt. Hoe dankbaar zijn wij daarvoor geweest! We hebben gevoeld dat woorden alleen het niet kunnen uitdrukken wat wij voelen en hebben dan onze helper gezegd: “Jij bent echt een Engelbewaarder voor mij geweest!” Dat is toch e e n van de grootste complimenten die we iemand kunnen geven.

Moeder Teresa van Calcutta en vele andere heiligen van de naastenliefde ontvingen een titel van “Engel” van diegenen, die hun barmhartige liefde mochten ervaren. In deze betekenis mogen ook wij rustig een “Engel” willen worden, doordat wij de noodlijdenden de liefde van CHRISTUS nabij brengen.

1) Vgl. Gen 4,9
2) Vgl. Gen 4,1 – 16
3) Lc 10,30-35
4) Lc 10,29 vv
5) Mt 5,44
6) Augustinus, De doctrina christiana, lib. I, cap. 30,31.33
7) St. Bernardus van Clairvaux
8) Mt 5,7