Je bent hier: start » de_natuur_van_de_engelen

DE NATUUR VAN DE ENGELEN

GOD heeft de Engelen uit het niets geschapen Het vierde concilie van Lateranen heeft in het jaar 1215 plechtig verklaard: GOD “schiep in het begin van de tijd beide scheppingen tegelijk uit het niets, de geestelijke en de lichamelijke, namelijk die van de Engelen en die van de wereld; en daarna schiep Hij de menselijke natuur, die beiden eigen is, omdat ze uit geest en lichaam bestaat” (De fide cath. DS 3002).

Een catechese, die Paus Johannes Paulus II op 6 augustus 1986 over de Engelen heeft gehouden, laat nog meer facetten van hun natuur zien: Hij zei: “Samen met het bestaan van de Engelen erkent het geloof van de Kerk ook bepaalde trekken van hun natuur. Hun zuiver geestelijk bestaan sluit vooral hun niet-stoffelijke bestaan en hun onsterfelijkheid in. De Engelen hebben geen lichaam, al verschijnen ze ook onder bepaalde omstandigheden in zichtbare gedaante op grond van hun zending ten gunste van de mensen. Ze zijn dientengevolge niet onderworpen aan de wet van de vergankelijkheid, die de gehele stoffelijke schepping verbindt. JEZUS zelf zegt, met het oog op de natuur van de Engelen, over het toekomstige leven van de verrezenen: “Zij kunnen immers niet meer sterven, omdat ze gelijk Engelen zijn….” (Lk 20,36).

De Engelen zijn zuivere geesten

H. EngelenEngelen zijn dus zuivere geesten. Ze zijn personen, wezens, die zich bewust zijn van hun bestaan; wezens, die met ik-bewustzijn en verstand begaafd zijn en een vrije wil hebben, maar geen lichaam hebben.

Anders dan wij beschikken zij in hun onlichamelijkheid over een uitzonderlijk doordringend en scherpzinnig verstand en over een buitengewoon sterke wil. Hun begrijpen is zo helder en zo scherp, dat zij niet zoals wij mensen van de ene conclusie tot de volgende moeten gaan, maar het onderwerp, ofwel de samenhang van de gebeurtenissen, waarvoor zij zich interesseren, in een keer en van alle kanten bezien, begrijpen. (Vgl. Thomas van Aquino, s. th, I 55,2).

De H. Engelen zijn vol schoonheid en macht

Bovendien behoort hen in hun geestelijke natuur een onvoorstelbare schoonheid en macht. In hen openbaart zich de schoonheid van de Schepper in veel hogere mate dan in de overige schepping.

De KKK drukt het als volgt uit: “Als louter geestelijke wezens beschikken zij over intelligentie en wil; het zijn persoonlijke en onsterfelijke schepselen. Zij overtreffen alle zichtbare schepselen in volmaaktheid. De glans van hun heerlijkheid is er de getuige van” (KKK 330). Om de schoonheid en kracht, die de H. Engelen uitstralen, te verklaren, verwijst de Katechismus naar een Bijbeltekst.

Ze is het uit het Boek Daniël genomen. De Profeet heeft een openbaring ontvangen en probeert deze te begrijpen. Dan verschijnt hem een Engel, om het visioen uit te leggen: “Op de vierentwintigste dag van de eerste maand, toen ik mij aan de oever van de grote rivier de Tigris bevond, sloeg ik mijn ogen op en zag een man, gekleed in linnen, met om zijn lendenen een gordel gemaakt van goud uit Ufaz. Zijn lichaam was als turkoois, zijn gezicht leek een bliksem en zijn ogen waren als fakkels van vuur. Zijn armen en voeten glansden als gepolijst koper en zijn stemgeluid leek door een mensenmenigte te worden voortgebracht.

Alleen ik, Daniël, zag de verschijning. De mannen in mijn gezelschap zagen de verschijning niet, maar werden wel bevangen door een grote angst, zodat zij wegvluchtten en zich verborgen en ik alleen overbleef. Toen ik die indrukwekkende verschijning zag, verloor ik al mijn kracht; ik werd lijkbleek en was niet in staat nog iets te doen. Ik hoorde zijn stem, maar zodra ik die hoorde verloor ik het bewustzijn en viel voorover op de grond.

Toen raakte een hand mij aan en deed me al bevend op handen en knieën steunen. Hij zei tegen me: ‘Daniël, geliefde man, luister naar de woorden die ik tot je spreek en sta op, want ik ben naar je toe gestuurd.’ Nadat hij dit gezegd had, stond ik bevend op. Toen zei hij: ‘Wees niet bang, Daniël, want vanaf de eerste dag dat je inzicht probeerde te verkrijgen door in deemoed te buigen voor je GOD, is je gebed verhoord, en daarom ben ik gekomen” (Dan. 10,4-12).

“Wees niet bang”

Daniël is overweldigd door de verschijning van deze Engel. Diens heerlijkheid is voor hem onverdraaglijk, ze overstijgt zijn menselijke krachten. Bijna iedere keer, als een Engel in de heilsgeschiedenis aan een mens verschijnt, zegt hij tot hem: “Wees niet bang”. De nabijheid van de Eeuwige GOD, die voor de mens ervaarbaar wordt door de Engel, maakt hem tot in het diepst van zijn innerlijk van streek.

De Engel van Fatima

Ook in onze dagen hebben wij een algemeen bekende gebeurtenis, die de voorheen geciteerde woorden uit het Oude Testament bevestigt, namelijk de verschijning van een Engel aan de kinderen van Fatima, die voorafging aan de verschijningen van Maria.

De kinderen zagen de H. Engel die de zonnenstralen doorzichtig, als kristal, liet verschijnen, als een sneeuwwitte gestalte. Ook hier spreekt de Engel hen aan :

“Wees niet bang! Ik ben de Engel van de vrede! Bid met mij”

De buitengewone glans van de verschijning omgaf hen. Volgens hun aanduidingen verschijnt de Engel als een jongeling , ongeveer 15 jaar oud, van bovenaardse schoonheid. “Het bovennatuurlijke, wat de Engel uitstraalde, had de kinderen zo overweldigd, dat hun zintuigen ook naderhand nog als verlamd en gebonden waren, zo sterk, dat ze niet eens in staat waren, om onder elkaar hierover te spreken; pas op de volgende dag was hun dit mogelijk. “Ik weet niet wat er met mij is”, zei Jacinta. “Ik kan niet spreken noch zingen noch spelen; ik heb nergens meer de kracht toe”. “Ik ook niet”, betuigde Francisco. “Maar wat geeft het? De Engel is mooier dan dat alles”. Dagenlang bleven de kinderen in deze toestand en pas langzaamaan kregen ze hun gewone krachten weer terug”. De woorden die de Engel sprak, zo vertelt Lucia, “prentten zich in onze geest en werkten als een licht, die ons liet zien, hoezeer GOD ons liefheeft, en hoezeer Hij bemind wil zijn”. De ontmoeting met de Engel bracht in de harten van de kinderen de vrede teweeg en het geluksgevoel van de in GOD opgegane ziel (Vgl. Fonseca, Maria spricht zur Welt, S. 128/130 en Sr. Lucia spricht über Fatima, S. 57).

“De woorden van de Engel werkten als een licht, die ons liet zien, hoe zeer GOD ons liefheeft”

Over de Engelen, die aan de herders van Bethlehem de blijde boodschap brachten, wordt gezegd: “Plotseling stond een Engel des Heren voor hen en zij werden omstraald door de glorie des Heren, zodat zij door grote vrees werden bevangen” (Lk. 2,9). Men zou vele andere gebeurtenissen en voorbeelden kunnen opnoemen, die de bovennatuurlijkheid en schoonheid, evenals de nabijheid van GOD bevestigen. P. Athanas Recheis, een auteur uit onze tijd, schrijft: “ De Engelen zijn de eerste verwezenlijking van de Goddelijke ideeën, zij zijn de geschapen stralen van de Godheid, zijn Aanschijn in de schepselen, afbeeldingen van de Goddelijke heerlijkheid. GOD schiep volgens zijn in de Zoon aanschouwde gedachten de Engelen, die deze gedachten dragen en voor wat voor schepselen mogelijk is, deze eigenschappen van GOD in de hoogste mate weerspiegelen” (Uit: P. Athanas Recheis O. S. B., De Engelen zijn machtige geesten, S. 35).

DE AFBEELDINGEN VAN DE ENGELEN

Wij stellen ons de Engelen met vleugels voor, en zo worden ze in de regel ook afgebeeld. Daarmee moet worden aangeduid, dat ze snel zijn, dat zij als geestelijke wezens niet aan onze ruimte en tijd gebonden zijn, dat zij als onstoffelijke wezens boven de grenzen van onze fysieke wereld uitstijgen.

In artistieke afbeeldingen dragen ze vaak witte gewaden. Dit verwijst ernaar, dat ze geheel in licht gehuld zijn, omdat ze uit de onmiddellijke nabijheid van GOD komen. GOD is eenvoudigweg het licht. Hij woont in ontoegankelijk licht. En de Engelen staan geheel in de glans van dit licht, ja, zij zijn vervuld van dit licht. GOD echter heeft hen uitverkoren om Zijn licht, en daardoor Hem Zelf in de wereld te dragen.

De heilige Engelen zijn vuur en licht

Vuur en licht zijn oersymbolen voor GOD, Hij is een verterend vuur, zo wordt het in de brief aan de Hebreeën gezegd (12,29). Maar ze worden ook als symbolen voor de Engelen gebruikt: “Toen zag ik een andere sterke Engel neerdalen vanuit de hemel; ….zijn gelaat was als de zon en zijn benen als zuilen van vuur” (Apok. 10,1). De Engelen zijn GOD nabij, ze zijn als het ware in de ban van de eeuwige GOD. Het is hun opgave om GOD en Zijn werken dichter bij de mensen te brengen. Vaak zijn de Engelen in de kunst ook bekleed met een tuniek, een priesterlijk gewaad. Of ze houden wierookvaten, schalen met wierook en kandelaars in hun handen. Daarmee word aangeduid, dat zij de hemelse liturgie meevieren, dat zij GOD aanbidden en verheerlijken, dat de aanbidding en verheerlijking van GOD de hoogste inhoud van hun bestaan is.

De afbeelding van de Engelen moet steeds zo zijn, dat de aanschouwer de onvoorstelbare grootheid en majesteit van deze wezens bewust wordt, hun bovenaardse glans, hun geheimzinnigheid en hun macht, die altijd naar GOD verwijst. De verbeelding van de goede Geesten moet benadrukken, dat menselijke woorden en voorstellingen niet voldoende zijn, om hun werkelijkheid, hun eigenschappen en hun werkzaamheid te schilderen.