Je bent hier: start » het_laatste_avondmaal

Het laatste avondmaal

Uit: Het Hart van Christus door Jean Galot S.J.

Vurig verlangen

“Vurig heb Ik verlangd, eer Ik ga lijden, dit paasmaal met u te eten“ (Lc.22,15). Dit verlangen was reeds oud, en was gegroeid met de tijd. Als Hem de gedachte aan zijn lijden en dood te binnen viel, deed het hem goed, te kunnen denken, dat hij voor die verschrikkelijke uren toch nog de vreugde zou beleven, een maal te kunnen houden samen met zijn vertrouwde vrienden. En reeds lang had Hij gedacht aan de instelling van de Eucharistie, waarvan Hij in de broodvermenigvuldiging een voorsmaak gegeven en in de daaropvolgende rede de belofte had gedaan.

Nu komt dit verlangen heviger op. Jezus verlangt vurig naar dit maal, waar zijn verbondenheid met de twaalf haar hoogtepunt zal bereiken; en des te vuriger brandt dit verlangen, nu Hij het lijden zo nabij voelt, en Hij instinctmatig hulp en steun zoekt in de kring van zijn leerlingen. Deze innige vriendschap gaat Hij nu voor goed bevestigen, haar onvergankelijk maken, Hij kan niet langer wachten.

Dienen

Eenmaal aan tafel, stelt Hij een daad, die openbaart, van welke aard zijn liefde is. Christus wil laten blijken, dat Hij in dit maal niet zo maar de gezellige genoeglijkheid van de vriendschap zoekt: omringd te zijn van leerlingen, die Hem eerbiedigen en zich tot zijn beschikking stellen, klaar om te voldoen aan zijn geringste verlangens.

Hij kwam naar het Cenakel om te geven, niet om te ontvangen; om te dienen, niet om zich te laten dienen. Dat doet Hem overgaan tot de voetwassing. De H. Johannes beklemtoont het feit, dat Jezus zich op dat ogenblik doordrongen voelde van het besef van zijn almacht: “Wetende, dat de Vader Hem alles in handen gesteld had, en dat Hij van God was uitgegaan en tot God zou terugkeren, stond Hij toch van tafel op en legde zijn klederen af…”(Joh.13,3-4).

Jezus heeft dus voor de voetwassing een bijzonder levendig bewustzijn van zijn Godheid; ook terwijl Hij zijn nederige daad voltrekt, laat Hij dat Petrus gevoelen: “Zo Ik u niet was, hebt ge geen gemeenschap met Mij”. En als Hij zijn kleren weer heeft aangedaan en weer aan tafel heeft plaats genomen, verklaart Hij nog eens met evenzoveel woorden zijn goddelijke macht: “Gij noemt Mij Heer en Meester, en gij zegt het terecht, want dat ben Ik”. Het is als Meester en Heer, dat Hij zijn leerlingen de voeten wast; heel zijn oppermacht gebruikt Hij voor deze daad, stelt Hij nederig tot hun beschikking.

Nederigheid

Wel wil Jezus een indrukwekkend voorbeeld geven: “Wanneer dus Ik, de Heer en Meester u de voeten was, dan moet ook gij elkander de voeten wassen. Want Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat ook gij zoudt doen, zoals Ik u heb gedaan.” Maar het voorbeeld dat Hij geeft, is eerlijk een oprecht: het is slechts een uiting van wat er leeft in zijn binnenste.

De gesteltenis, waarmee Hij zich met een linnen doek omgordt en een bekken met water vult voor de voetwassing, is geen andere dan die zijn hele leven drijft: de liefdevolle toewijding, die Hem zijn goddelijke macht in dienst doet stellen van de mensheid. In deze akte van nederigheid is Hij werkelijk de Mensgeworden God, in deze openbaring van zijn Hart de Gezondene van de liefde.

Heer en slaaf

Die fundamentele houding, waarin Hij zijn goddelijke grootheid en volstrekte macht niet ontziet, maar deze in dienst van de mensen stelt, vinden we bijzonder treffend terug in de geschiedenis van zijn lijden. Jezus verschijnt er tegelijk als Heer en als slaaf. Rechtens Heer, feitelijk en uit vrije verkiezing slaaf.

In deze levensgang tekent zich de grote lijn af, door het goddelijk heilsplan gevolgd: Gods Almacht, die zich in het Oude Testament meer als vreeswekkend vertoonde, openbaart zich in Christus als staande in dienst van de mensheid. God toonde aan het Joodse volk zijn Hoogheid en Opperheerschappij, om de mensen later te doen beseffen, welke onmetelijke gave ze ontvingen, als Hij eenmaal zijn Almacht in hun dienst zou stellen door zijn Zoon.

De neerbuiging van Jezus over de voeten van zijn leerlingen zal ons dieper voorkomen, nu Jahweh ons eerst zijn grootheid heeft getoond. Het hart van Christus bevat het geheim van de lijn die God volgde: een almacht die zich geeft in nederige liefde.

Vrije overgave

Aan dat offer is Hij te kennen, want daar schittert zijn liefde in volle glans. Het hart van Christus openbaart zich ten volle in zijn lijden en zijn dood op het kruis. Al wat er in Hem omging is op dit laatste ogenblik gericht, en al wat Hij in zijn leven deed tekent zich duidelijker af in het scherpe, wrede, beslissende licht van deze algehele gave van zichzelf. Vrij en ongedwongen heeft Hij deze gave verkozen.

Jezus’ veroordeling is niet zo maar een ongelukkig voorval, te wijten aan listige opzet van tegenstanders, Christus heeft zichzelf gegeven, vrijwillig en in volle onafhankelijkheid: “Hierom heeft de Vader Mij lief, omdat Ik mijn leven geef, om het weer terug te nemen. Niemand neemt het Mij af, maar Ik geef het uit Mijzelf; Ik heb macht om het te geven, en macht om het weer terug te nemen. Dit is de opdracht, die Ik van mijn Vader ontving”.

In volle vrijheid onderwerpt Hij zich aan de wil van de Vader, die alles leidt, en Christus is zich volkomen bewust, uit eigen beweging de dood in te gaan. Het is van belang, dit niet uit het oog te verliezen, want er ligt groter liefde in een vrij gewild offer dan in een gedwongen berusting in het onafwendbare.

“Niemand heeft groter liefde dan hij die zijn leven geeft voor zijn vrienden”. Op dat doel staat heel het leven van Jezus gericht, al zijn gedachten en gevoelens gaan uit naar dit getuigenis van zijn volledige toewijding aan het mensdom. Zijn hart haakt er naar als naar het gezegende ogenblik, waarop Hij de volle maat kan geven van zijn genegenheid.